Boekbespreking Georganiseerde wanorde Boekbespreking van Ponsaers, P., Georganiseerde wanorde. Rechts-extremisme in Vlaanderen 2019-2021. Antwerpen/’s-Hertogenbosch: Gompel&Svacina.

 

Rik Pinxten[1]

 

De criminoloog aan de Universiteit van Gent, Paul Ponsaers, volgt al jaren de ontwikkelingen van haatzaaierij vanuit extreemrechts in onze contreien. Hij publiceerde hierover al een paar boeken. Als onderzoeker in het vakgebied dat zich zeer intensief bezighoudt met criminaliteit, vanuit elke mogelijke drijfveer, gaat zijn interesse uit naar de nieuwe wendingen, methodes en ook acties die politieke groepen ontwikkelen in hun strijd tegen de eigen maatschappelijke orde. Van bij de aanvang moet ik stellen dat dit boek mij, als toch wel levenslang onderzoeker rond culturele diversiteit, heel positief heeft verrast. Maar voor ik uitleg wat dit inhoudt, lijst ik eerst kort op wat de werkwijze van Ponsaers is.

 

Het grootste deel van dit boek bestaat uit een heel nauwgezette beschrijving, zoals een historicus dat doet, van alle mogelijke uitspraken, verenigingsvormen, publicaties, pers- en politieke verklaringen van de afgelopen drie jaar van en over extreemrechtse personen en organisaties in Vlaanderen. Dat overzicht is bijzonder nuttig en kan door elke geïnteresseerde zonder meer als archief gebruikt worden. Het vult een lacune: nergens wordt zo gedetailleerd en nauwkeurig een overzicht geboden als in dit boek. Het betreft drie jaar (zoals de ondertitel aangeeft), omdat de auteur eindigt met de bespreking van het fenomeen Conings, de militair die een arsenaal aan echte oorlogs wapens stal uit een Belgische kazerne en dan, na vele bedreigende boodschappen aan het adres van personen en instellingen, van de aardbodem verdween. Bij het vinden van zijn lijk startte een onderzoek om onder meer te achterhalen of het hier zelfmoord betrof. Dit ‘incident’ speelt zich af in 2021, en de afhandeling zal waarschijnlijk dit jaartal overschrijden. Met andere woorden, dit boek heeft het over de actualiteit, terwijl extreemrechts doorgaans als een historisch geworteld fenomeen wordt gezien, en daardoor eerder nostalgisch van aard lijkt. Maar, zoals Ponsaers zeer terecht opmerkt in het boek, is extreemrechts de voorbije jaren aan een soort hergeboorte bezig, waarbij de oude wortels zeker spelen (de vele Hitlergroeten, om maar iets te noemen), maar dat in een nieuwe politieke context: een verzwakt Westen (en daarin de EU), meer ontwrichtende en gerichte politiek vanuit Rusland, enzovoort. Daarom al kan het boek voor vele lezers toch de oude denkkaders door elkaar schudden.

 

Wat documenteert Ponsaers in dit boek? In Vlaanderen (zijn politiek-geografische focus) ontstaan snel na elkaar vele kleine verenigingen, fysieke en virtuele groepjes die zichzelf expliciet en met nadruk extreemrechts noemen. Zij delen een aantal opvat tingen en ideologische waarden: antidemocratisch, (hyper)nationalistisch, identitair, antimigrant en antisemitisch, vaak ook expliciet racistisch, autoritair, dwepend met nazisymbolen, ‘weaponizing’. De concrete invulling van elk van de stemmen in het toch wel uiteenlopende en relatief ongestructureerde landschap loopt in de praktijk soms sterk uiteen, zij het dat er duidelijke brugfiguren zijn die vaak terugkomen, ook over de grenzen van concrete groepjes heen. In zeer veel gevallen kan de auteur de verbanden aanduiden van die en andere personen in dit geheel met de partij Vlaams Belang (VB). Vaak zijn het lokale mandatarissen van deze partij die een groepje starten, een website opzetten of zich tonen bij vaak expliciet terroristische acties. In vele gevallen signaleert de auteur de aanwezigheid van nationale mandaathouders van deze partij op lokale acties, zoals verboden betogingen, dreigingen tegen personen of instellingen. In een aantal gevallen distantieert de leiding van het VB zich van personen, en soms verwijdert zij figuren uit de eigen rangen door ze van verkiezingslijsten te halen (zoals ook N-VA dat enkele keren deed, en zelfs CD&V en Open VLD; omdat verschillende verenigingen immers willen ‘infiltreren’). Maar soms toont de auteur ook hoe VB een soort asiel aanbiedt aan de nieuwe extreemrechtse hardliners. In dat laatste geval is er bijvoorbeeld de koppositie op een nationale lijst voor Dries Van Langenhove als ‘onafhankelijke’, maar met regelmatige steunende woorden van de voorzitter van de partij wanneer die verkozene ter discussie komt. Uit die dubbele houding kan afgeleid worden dat die extremistische figuren en hun politieke acties aan de ene kant gekoesterd worden door de partij, maar aan de andere kant soms aangevoeld worden als stoorzenders die een eventuele deelname aan regeringen duidelijk in de weg staan. Dat wijst op een diepe en mogelijk onoplosbare splitsing binnenin de partij Vlaams Belang. Daaruit volgt, zegt Ponsaers, dat de rol of de relatie van VB tegenover dergelijke groepen en personen herdacht moet worden: het is niet zo dat we te maken hebben met concentrische cirkels, emanerend vanuit het dirigistische zwarte centrum (dat dan de partij zou zijn, die de rest aanstuurt). Eerder kan het huidige veld gezien worden als een patchwork van cirkels, met gedeeltelijke overlappingen, maar ook veel dat ontsnapt aan elke centrale aansturing of controle. Het hele veld is evenmin heel duidelijk structureel afgegrensd, zodat voor iedereen (ook voor het VB) duidelijk zou zijn wie binnen en wie buiten het veld van ‘extreemrechts’ anno vandaag speelt: de randen van het geheel zijn als de rafelige randen van een geweven tafelkleed, zegt Ponsaers. Veel uitlopers, minder gedeelde en soms zelfs idiosyncratische uitwassen komen voor. Maar heel vaak zal het VB trachten figuren of acties te steunen, of zelfs ‘in te lijven’ (de asielhouding van de partij), zoals opmerkelijk natuurlijk met Dries van Langenhove en andere leden van het duidelijk wervende genootschap ‘Schild & Vrienden’. Wanneer de beschrijvingen van Ponsaers op dit vlak kloppen, dan heeft hij daarmee al een interessante theoretische bijdrage geleverd aan de studie van nieuw extreemrechts. In een tijd waarin via het internet politieke beïnvloedingen en dus ook macht verschuiven en diffuser worden dan klassieke partijstructuren toelieten, is een gedocumenteerde analyse van deze aard belangrijk: partijen kunnen leden maken, maar ook partijtucht organiseren (en dus mensen schorsen of weren), maar wat werkt in een sterk virtueel gemanipuleerde wereld? Het onderzoek naar ‘surveillance capitalism’ van onder meer Zuboff (met de rol van firma’s zoals Cambridge Analytica, die vermoedelijk mee de overwinning van Trump hebben waargemaakt door virtuele beïnvloeding van de vlottende stemmers in de Verenigde Staten in 2016) werkt dit punt meer in het bijzonder uit. De kracht van nieuw rechts via virtuele opruiing is ondertussen helder gebleken bij de bezetting van het Capitool na de niet-herverkiezing van dezelfde Trump. Studies zoals die van Ponsaers zijn in dat opzicht zeer belangrijk om ons beeld van de werking van politieke mechanismen minstens aan te vullen.

 

Maar er is nog een tweede en heel fundamenteel conceptueel debat dat opgezet moet worden. Ponsaers begint zijn boek hiermee en eindigt met een oproep om hierover minstens grondig te discussiëren. De titel van het werk geeft aan waarnaar ik verwijs: het boek draagt als titel ‘georganiseerde wanorde’. Dat verwijst uiteraard naar ‘georganiseerde criminaliteit’ met haar maatschappelijk ontwrichtende werking en gebruik van geweld. In zijn eerste hoofdstuk verdedigt Ponsaers de keuze voor dit conceptuele geheel van ‘georganiseerde wanorde’: het ordelijke samenleven wordt opzettelijk en systematisch verstoord door bepaalde groepen, waarbij provocatief gewerkt kan worden (bv. door zich in de massa te verstoppen, gemaskerd, enz.) en geweld niet geschuwd wordt. Deze aanpak streeft echter niet naar een alternatief, een revolutionaire omslag naar een ideaal, maar wil enkel en aanhoudend afbreken, haat en ook paniek zaaien, een bestaande orde vernietigen. Daarom ‘wanorde’: er is geen duidelijk project dat in de plaats moet of kan komen, en waar dus naartoe gewerkt zou kunnen worden door politieke actie. In de bestudeerde groepen en acties van de voorbije paar jaren is dit afwezig en wordt de ontwrichting op zich het bindteken tussen de personen die zich hierin engageren. Zo wordt ook duidelijk hoe de soms uiteenlopende groepen, wel of niet met expliciete verwijzing naar fascisme of nazisme, met oud-Germaanse dan wel zelf verzonnen ‘oersymbolen’ in vlaggen en publicaties van de groepen of op websites inhoudelijk verstarren en de leden daarin meenemen. De zijde van de systeem ontwrichters bij de enige politieke partij die een groot stuk mee op die weg wil stappen, het VB, zal hiervoor sympathie hebben, zoals blijkt uit de nauwe banden die dan bestaan of ontstaan. Maar de zijde die een alternatief wil opbouwen (in een onafhankelijke Vlaamse staat, enz. ), kan slechts een bepaalde dosis van die wanorde voor zoet nemen, en zal dus regelmatig ook figuren terugwijzen.

 

De rol van het internet (en dan daarin nog meer het ‘dark net’) is in deze analyse cruciaal; meer dan ooit is het nu immers mogelijk om quasi ongelimiteerd vanop je pc ‘bevriende’ of gelijkgezinde individuen en groepen te bestoken met ontwrichtende boodschappen. Ponsaers eindigt dan ook met de vraag wat hierrond, vanuit de rechtstaat met een democratisch profiel, gedaan kan worden. Let wel, er zijn initiatieven (zoals antidiscriminatiewetten, antiracismewetten), en dit werkt ook deels preventief of ontradend. Maar dat betekent natuurlijk niet dat dit ook een wervend democratisch discours realiseert.

 

Om een en ander nog duidelijker en realistischer te maken behandelt Ponsaers ook kort de opkomst van nieuwe wortels en bronnen voor extreemrechts. Waar de traditionele groepen zich beriepen op Germaanse, nationalistische of oud-racistische opvattingen en zogenaamde historische bronnen, is sinds een aantal jaar een groeiend aanbod, ook in Europa, vanuit Rusland merkbaar: opleidingskampen (met militaire training bijvoorbeeld) worden door Russische partners aangeboden, en Ponsaers toont aan dat menige Vlaamse rechts-extremist de weg naar die kampen vond de voorbije paar jaar. Bovendien, en dit is zo mogelijk nog meer verontrustend, maken vele staten (waaronder grootmachten zoals de Verenigde Staten en Rusland, maar ook Europese staten) steeds meer gebruik van (para)militaire organisaties die huurlegers aanbieden aan staten om geweldconflicten (zoals in Oekraïne) op te lossen, waar de nationale legers afzijdig kunnen blijven. Menig lid van politie- en vooral militaire organisaties in onze landen vindt de weg naar die opleidingen en de eraan gekoppelde kennis rond vuurwapens, conflictbehandeling, enz. Ponsaers stelt dat het gaat over groepen die vaak al meer gevechtskunde hebben dan menig officieel en dus politiek gecontroleerd leger. Niet ver wonderlijk vinden extreemrechtse figuren meer en meer de weg naar die opleidingen, en ook gevechtsfirma’s. Ook dit stelt zeer grote vragen aan de democratische leiders in onze landen, mede omdat dit alles niet steeds losgezien kan worden van extreemrechts.

 

Dit is dus een zeer nuttig boek voor een brede schare van onderzoekers van maatschappelijke en ook beroepspolitieke fenomenen, zoals ook voor de leden van politieke partijen en bewegingen. Met een grondig onderlegd en democratisch bewogen onder zoeker zoals Paul Ponsaers heeft België (en Vlaanderen) een uitnemende stem in huis die dit debat vakkundig kan vooruithelpen. Ik hoop dat ook mediakringen dit zullen opmerken en de man zullen contacteren voor zijn expertise.


[1] Rik Pinxten, prof. dr. em. UGent, Comparitive Study of Cultures. Deze recensie werd met goedkeuring door de auteur overgenomen van de website van “De Wereld Morgen”